Fossiliseren
Fossielen zijn versteende overblijfselen. Maar niet alle overblijfselen van planten en dieren uit vroeger tijden zijn versteend. Denk aan ijsmummies van mammoeten, veenlijken, insecten in fossiel boomhars (barnsteen), botten en schelpen. Het verstenen gaat als volgt.
Het lichaam van een dier of een komt op de bodem van (meestal) een meer of de zee. Als er in korte tijd veel sediment op neerdaalt, raakt het lichaam afgesloten van het zuurstofrijke water. Dit vertraagt de afbraak. Onder invloed van druk en temperatuur kan het losse bodemmateriaal vast worden. Als het lichaam uiteindelijk is vergaan, waarbij de organische stoffen wegspoelen, dan laat het een holte achter. In die achtergebleven ruimte slaan mineralen neer vanuit het bodemwater. Het lichaam zelf is er dan niet meer, maar zijn vorm is bewaard gebleven. Het organisch materiaal is dan vervangen door steen.
Als de ontbinding zeer geleidelijk gaat en het sediment fijnkorrelig is, dan kunnen zelfs microscopisch kleine lichaamsvormen bewaard blijven.
Steenkool is een en al fossiel. De organische stoffen van voornamelijk planten zijn chemische gewijzigd waarbij vooral het element koolstof achterbleef.